Categoriearchief: Pools proza

Nawoord bij Bruno Schulz, Verzameld werk, Meulenhoff, 1995

Bruno Schulz was de veertig reeds gepasseerd, toen hij schijnbaar bij toeval met de roman De kaneelwinkels zijn intrede in de Poolse literatuur deed. Hij veroverde er meteen een uitzonderlijke plaats: die van een rijp en volstrekt origineel auteur die, staand buiten alle actuele stromingen en komend uit een verre provincie, uit het niets, een geheel eigen wereld had geschapen, waar tijd en ruimte aan andere wetten gehoorzaamden, waar de materie voortdurend aan verandering onderhevig was, en waar begrippen als identiteit en individualiteit nog maar weinig betekenden.

Deze wereld omvat niet veel meer dan het huis en het provinciestadje van de verteller-auteur, zijn familie, in de eerste plaats zijn vader, en nog wat figuranten. Maar hoe afgezonderd en eigen ze ook is, ze bezit geen veilige grenzen en ligt volledig open voor alles wat haar omgeeft: de wisselende jaargetijden, het heelal met al zijn sterren, de nacht, de dag, licht, donker, storm, regen, hitte – de muren van zijn huis noch de grenzen van zijn lichaam bieden de mens enige bescherming. De geografie van deze ruimte is de geografie van een universum waar de grens tussen innerlijk en uiterlijk is opgeheven: het is de mythische, oermenselijke ruimte waarin de mens altijd verkeert, of hij nu waakt of slaapt. En hij is er alleen, van sociale interactie is nauwelijks sprake – het is een door eenzaamheid gegenereerd universum: ‘Eenzaamheid is de reagens die de werkelijkheid aan het gisten brengt en in een bezinksel van figuren en kleuren doet neerslaan.’ De mens is ontworteld, verlaten, bedreigd, weerloos.

Lees verder: Bruno Schulz (1892-1942) – Nawoord bij het Verzameld werk

Nawoord bij Czesław Miłosz, Het dal van de Issa, 1981

Op de vraag: ‘Ziet u verband tussen uw poëzie en uw romans?’ antwoordt Czesław Miłosz: ‘Mijn romans? Maar die zijn er niet! Die twee boeken fiction die ik geschreven heb kunnen toch geen romans worden genoemd?’ (Aleksander Fiut, Gesprekken met Czesław Miłosz, voorpublicatie in het Poolse tijdschrift Pismo, nr. 1, 1981). De twee boeken waarop Miłosz doelt zijn de politieke roman De verovering van de macht, die over de communistische machtsovername in Polen handelt, en Het dal van de Issa, beide in 1955 in Parijs uitgegeven. De eerstgenoemde roman, waarover hij de Prix Littéraire Européen kreeg, was in 1953 reeds in het Frans verschenen; het is een boek dat hij nu zeer laag aanslaat, het werd min of meer op bestelling geschreven. De tweede roman, vertelt hij in hetzelfde interview, is op het niveau van de feiten waarheidsgetrouw, autobiografisch, maar moet desalniettemin als fictie worden beschouwd: het materiaal is in een bij uitstek literaire vorm gegoten. Vanaf het begin is het duidelijk dat er hier een dichter aan het woord is die niet onder de dekmantel van de derde persoon de wereld van zijn kindertijd reconstrueert, maar eerder een wereld, met in het middelpunt een kind, schept. De jeugd van de hoofdpersoon, Tomasz Dilbin, komt trouwens slechts zeer gedeeltelijk overeen met de jeugd van de schrijver. Miłosz werd weliswaar daar geboren waar de romanhandeling is gesitueerd, maar bracht er slechts een klein deel van zijn bewuste leven door, de jaren 1918-1920, terwijl Tomasz zijn geboortegrond pas op bijna veertienjarige leeftijd voor het eerst verlaat.

Lees verder: Nawoord bij Czesław Miłosz, Het dal van de Issa, 1981

Tadeusz Konwicki, Maansopgangen en maansondergangen

Een aardig experiment: een schrijver gaat in januari aan zijn bureau zitten en begint te schrijven over alles wat zoal in hem opkomt, herinneringen, invallen en actuele gebeurtenissen, en eind december houdt hij op. Tadeusz Konwicki probeerde het voor het eerst in 1975, met als resultaat het boek Kalender en clepsydra, dat in 1976 furore maakte onder lezers. Het is één lange aaneenschakeling van anekdotes over collega’s, reisbelevenissen, impressies en humoristische beschouwingen over literatuur. Iedereen was verrast. Had Konwicki zijn epische ambities opgegeven? Was dit een plaagstoot naar de kritiek die steeds vaker begon te zeggen dat Konwicki zich herhaalde.

In 1981 wilde Konwicki het kunststukje van 1975 nog eens overdoen en gaf het de titel Maansopgangen en maansondergangen mee. Hij sloot het af op 13 december, de dag waarop de staat van beleg werd afgekondigd en er een eind kwam aan de legale activiteiten van Solidarność. Het schrijven gaat hem in 1981 beduidend minder vlot af dan in 1975 – hij klaagt er steen en been over – ook al hoeft hij dan niet aan de censuur te denken zoals zes jaar tevoren.

Lees verder: Nawoord bij Tadeusz Konwicki, Maansopgangen en maansondergangen