‘Schulz heeft voor mij de Poolse literatuur ontsleuteld’

Het beslissende boek van Gerard Rasch, NRC Handelsblad 20 oktober 2000

Gerard Rasch, vertaler van Poolse literatuur publiceerde de bloemlezing van de Poolse poëzie van de twintigste eeuw, Bittere oogst.

“Bruno Schulz is een schrijver die door schrijvers wordt gekoesterd. Hij is veel te moeilijk voor het grote publiek”, zegt Gerard Rasch, vertaler van het in 1995 verschenen Verzameld werk van Schulz. Dit oeuvre bestaat uit zo’n vijfhonderd bladzijden zeer geconcentreerd en poëtisch proza. “Het lezen van Schulz vereist inspanning. Als hij je niet ligt, dan houdt het op: je houdt van Schulz of je kunt hem niet uitstaan.”

Op de Frankfurter Buchmesse die deze week begon, is Polen het Schwerpunkt; na de omwenteling van 1989 is daar een nieuwe generatie schrijvers aangetreden. Gerard Rasch (1946) vertaalt sinds de jaren zeventig Deense en vooral Poolse literatuur; zijn vertalingen van de poëzie van Zbigniew Herbert en Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska werden alom geprezen. Voor zijn vertalingen uit het Pools, in het bijzonder die van het Verzameld werk van Bruno Schulz, ontving Rasch de Martinus Nijhoffprijs 1997. Onlangs verschenen van zijn hand een bloemlezing van de Poolse poëzie van de twintigste eeuw, Bittere oogst, en daarnaast een bloemlezing van de twintigste-eeuwse Deense poëzie, Een maan door het koren, in samenwerking met Annelies van Hees.

Gerard Raschs eerste vertaling van Bruno Schulz, De kaneelwinkels, kwam uit in 1972. Twee jaar daarvoor had hij, als drieëntwintigjarige student, voor het eerst kennis gemaakt met het werk van de relatief onbekende schrijver. Rasch: “Ik studeerde destijds in Polen. Na de inval in 1968 van het Warschaupact in Praag was ik met Russisch gestopt uit protest. Het was onlogisch om dan voor Pools te kiezen, omdat Polen ook meedeed aan die inval, maar mijn argument was dat er een ander Polen moest zijn, dat niet communistisch was, dat zich daartegen verzette. En dat bleek ook waar te zijn. Een Amerikaanse vriend vertelde me dat ergens een boek van Schulz te koop lag. Ik wist toen amper wie Schulz was, zijn werk was heel moeilijk te krijgen.”

“Pas toen ik terug was uit Polen begon ik Schulz te lezen. Dat was een verbijsterende ervaring. Het werd me duidelijk dat als je een boek leest en de helft niet begrijpt, het je toch totaal kan meeslepen. Veel schrijvers die moeilijk zijn moet je echt helemaal begrijpen, taalkundig gezien, voordat je het leuk gaat vinden. Schulz had me meteen bij de eerste bladzijde te pakken, en bij de tweede bladzijde zei ik tegen mezelf: als dit niet vertaald is in het Nederlands, dan moet ik dat gaan doen. Terwijl ik oorspronkelijk helemaal niet van plan was om vertaler te worden. Ik dacht dat ik dat nooit zou kunnen.”

De Pools-joodse Bruno Schulz (1892-1942) bracht het grootste deel van zijn leven door in het provincieplaatsje Drohobycz. Daar werkte hij als tekenleraar op een middelbare school en daar werd hij uiteindelijk op straat doodgeschoten door een Gestapo-officier. In 1933 was zijn eerste boek verschenen, De kaneelwinkels, drie jaar later gevolgd door Sanatorium Clepsydra. In korte hoofdstukken beschrijft Schulz zijn jeugd, gekleurd door een enorme verbeeldingskracht, in prachtig, gecompliceerd proza. Rasch: “Schulz trekt de werkelijkheid helemaal uit elkaar, en in plaats daarvan bouwt hij een nieuwe werkelijkheid op. Hij beschrijft op de eerste bladzijde van De kaneelwinkels hoe een dienstmeisje thuiskomt met een mand vol groente en vlees, en die ene zin werkt hij zo uit dat die mand een wereld op zich wordt, met zijn eigen geuren, landschappen, klimaat. Dat procédé fascineerde me, dat hij met de taal alles anders, nieuw kon maken. Schulz beschrijft niet, hij schept iets wat er nog niet was. Daarom veroudert zijn werk ook niet. De bijbel, je gelooft het of je gelooft het niet maar hij veroudert nooit. En zo is het ook bij Schulz, je houdt ervan of niet, maar als je ervan houdt is het steeds weer nieuw.”

“Je kunt Schulz niet bij de fantastische literatuur onderbrengen. Het fantastische is willekeurig, verplicht tot niets, zeker als het de kant van de science-fiction opgaat. Bij Schulz kun je altijd zien dat zijn fantasieën met bepaalde emoties te maken hebben. De verteller is altijd een kind, en de vaderfiguur is heel belangrijk, een patriarch, een poëet en ook een beetje een gek. Je ziet dat de manier waarop hij daarover schrijft, aan werkelijke, echte emoties bij het kind beantwoordt; het is geen spelletje. Kees Fens heeft iets gezegd als: ‘Het proza van Schulz lijkt geboren uit een innerlijke noodzaak om het zo op te schrijven en niet anders’.”

“Schulz negeert de wetten van tijd en ruimte, die in de traditionele literatuur vaststaan. In Sanatorium Clepsydra staat een mooi verhaal, waarin hij zijn vader na diens dood gaat bezoeken in een sanatorium, waar ze zogenaamd de tijd kunnen terugzetten en hem weer tot leven brengen. Het is natuurlijk een valstrik. Op een gegeven moment loopt de verteller weg uit het sanatorium, want hij vreest dat het anders ook zijn einde wordt, maar het lukt hem niet om daar weg te komen: hij kan alleen in een trein rondom dat sanatorium blijven rijden, de rest van zijn leven, eeuwig. Op die manier manipuleert Schulz met de tijd en de ruimte. Dat had, ondanks het beklemmende, een bevrijdende invloed op me, het besef dat je zoiets kunt doen met literatuur: een fantasiewereld scheppen die met waarachtige emotie is geladen, die waar is.”

“Schulz’ werk heeft voor mij de rest van de Poolse literatuur ontsleuteld. Nu wist ik dat het de moeite waard was om ermee verder te gaan. Als je een goede schrijver vindt dan is dat vaak een aanleiding om een taal te gaan studeren. Gombrowicz kende ik wel, die was in het Nederlands vertaald, maar verder was er halverwege de jaren zestig heel weinig bekend. Schulz wordt wel gerekend tot een van de drie grote Poolse prozaschrijvers van de jaren dertig, samen met Gombrowicz en Witkiewicz. Het zijn geen van allen massaschrijvers.”

Is de invloed van Schulz aan te wijzen in het werk van hedendaagse Poolse auteurs? “Er zijn een paar schrijvers, van na het communisme, waaraan je kunt zien dat ze Schulz goed gelezen hebben. Magdalena Tulli bijvoorbeeld, die de wederopbouw van Warschau na de oorlog op schulziaanse wijze heeft beschreven. Schulz omschreef zijn manier van schrijven als de ‘mythisering van de werkelijkheid’. Je ziet bij jongere Poolse schrijvers, die niet meer politiek hoeven te zijn, dat ze vaak hun eigen streek en dorp gaan beschrijven, proberen hun eigen achtergrond te mythologiseren. Daar kun je de invloed van Schulz herkennen. Schulz noemt zijn werk ook een ‘innerlijke autobiografie, of liever genealogie omdat het de stamboom van het innerlijk te zien geeft tot op die diepten waar het verdwijnt in de mythologie’. Hij ontwerpt een persoonlijke mythe, en gaat daarbij tot de bodem en nog dieper. En in dat allerpersoonlijkste zit juist weer heel veel universeels.”