De terugkeer van Czesław Miłosz (Nexus, 2002)

In het voorwoord bij het eerste deel van zijn verzamelde poëzie, verschenen in 2001, schrijft Czesław Miłosz: ‘Ik denk dat de gezondheid van de poëzie het streven is om zoveel van de werkelijkheid te vangen, als maar mogelijk is.’ De vraag wát de werkelijkheid is, beantwoordt Miłosz principieel niet, want wat verschillende filosofen ook mogen beweren: de wereld bestaat. Het leven is geen droom. De materiële en sociale wereld bestaan, naast de innerlijke, naast bewustzijn en herinnering, de wereld van de mens naast de natuur, het heden naast het verleden, het wereldse domein naast het goddelijke, de geest naast et lichaam. Men dient de namen voor het bestaande te vinden.

Vandaar dat zijn gedichten altijd naar een werkelijkheid buiten de tekst verwijzen en nooit hermetisch zijn, opgesloten in zichzelf. Vandaar ook hun grote visualiteit en concreetheid. Miłosz heeft respect voor de wereld van de zichtbare dingen, omdat ze ‘de bewonderenswaardige eigenschap van het zijn, ofwel esse bezitten,’ zoals hij in het hierboven geciteerde voorwoord zegt, ‘een respect dat mij is ingeprent door mijn katholieke opvoeding.’ Zijn poëzie is in hoge mate mimesis, nabootsing, herhaling van de wereld.

Lees hier verder