Auteursarchief: MR

Adam Zagajewski – Nederlaag

Met enige regelmaat komen er vragen of verzoeken binnen om een vertaald gedicht te mogen opnemen in een publicatie of anderszins. Dit gedicht was in eerste instantie onvindbaar, omdat het onder een andere naam bekend was bij degene die het wilde gebruiken. Het leidde tot en zoektocht door de archieven, wat altijd leuk is. Uiteindelijk bleek het gewoon in Mystiek voor beginners te staan. Aanleiding genoeg om het hier te plaatsen. Met de juiste titel natuurlijk.

Nederlaag

Hoe te leven – weten we pas als we verloren hebben.
De vriendschappen verdiepen zich,
de liefde tilt waakzaam haar hoofd op.
Zelfs de dingen worden zuiver.
De zwaluwen dansen in de lucht,
zijn op hun gemak in de afgrond.
De bladeren van de populieren trillen,
alleen de wind is onbeweeglijk.
De donkere silhouetten van de vijand steken af
tegen de lichte achtergrond van de hoop. De moed
groeit. Zij, zeggen we tegenover hen, wij, over elkaar,
jij, over mij. De bittere thee smaakt
als de bijbelse profetieën. Laat
de overwinning ons niet overrompelen.

Adam Zagajewski, vertaling Gerard Rasch

Uit: Mystiek voor beginners, Meulenhoff, Amsterdam, 2003

Broze schoonheid. Herinneringen aan Zbigniew Herbert

Geschreven voor en opgenomen in een bundel met herinneringen aan Herbert, Upór i trwanie, Wspomnienia o Zbigniewie Herbercie, Wyd. Dolnośląskie, 2000.

Eerst was hij een dichter die ik niet wilde lezen: het enige wat ik van hem wist was dat hij de klassieke mythologie en de antieke cultuur in zijn gedichten vertolkte en daar moest ik toen niets van hebben. Ik kwam net van het klassieke gymnasium, het was eind jaren ’60 en ook in Nederland revolteerden we tegen alles wat tot de ‘oude’ tijd behoorde, tot de wereld van onze ouders. Ik studeerde Russisch en had Pools als bijvak gekozen en was verder meer in linguïstiek geïnteresseerd dan in literatuur, ik las veel, maar uitsluitend proza. Als het poëzie was, dan de Russische. Mijn eerste contact met de Poolse actualiteit was maart ’68: je kon toen nog Poolse kranten kopen in de Amsterdamse Kalverstraat, Życie Warszawy en Życie literackie en soms Trybuna Ludu. Ik worstelde me door de nowomowa [newspeak] van Gomułka’s Polen heen en begreep er niets van. Wat ik in de kranten las, leek me gespeend van elke logische samenhang. Op 21 augustus 1968 logeerde ik bij een Poolse kennis in Wrocław, na een verblijf in Dubčeks Tsjecho-Slowakije; ’s nachts hoorden we vliegtuigen overvliegen in zuidelijke richting en iedereen wist meteen wat er aan de hand was. Door de straat schalde Radio Free Europe. Een week later vertrok ik naar Warschau voor een zomercursus Pools aan de universiteit. Maart en de invasie kwamen niet ter sprake, er leek niets gebeurd. Maar er moest een ander Polen bestaan, waarover de kranten niet schreven of waar de kranten overheen schreven. Ik wist al, uit een tv-documentaire van Milo Anstadt uit naar ik meen 1967, dat niet alle Polen communist waren en dat sommigen dat ook durfden te zeggen. Dat maakte diepe indruk op mij.

Lees hier verder: Broze schoonheid. Herinneringen aan Zbigniew Herbert

Een held voor eigen rekening. Zbigniew Herbert (1924-1998)

Necrologie geschreven voor Vrij Nederland.

In Warschau belde ik hem op. Tot mijn verbazing kreeg ik hem zelf aan de lijn: de vorige keer dat ik in Polen was, had ik hem helemaal niet gesproken, omdat hij in het ziekenhuis lag met – een oude kwaal – ernstige ademhalingsproblemen; er werd een tracheotomie aangebracht. Nu klonk hij helder, maakte zelfs een grapje. Weer een dag later, nu zeven weken geleden, zat ik aan zijn sterfbed. Hij had het over de pijn, zijn slapeloosheid, de volmacht die hij mij en De Bezige Bij gaf (maar Herbert gaf in het verleden wel vaker volmachten weg) en begon me na een tijdje te dicteren wat hij allemaal nog van plan was. Toen ik iets niet goed begreep, nam hij me het papier af en schreef zelf: nog twee dichtbundels, beide getiteld als zijn laatste, vorig jaar onverwacht verschenen bundel Epiloog van de storm, een paar bundels essays over mythologie. PLANNEN 1998-2005. Bij het afscheid ontspande een brede glimlach zijn gezicht, dat was weer de Herbert die ik begin jaren tachtig had leren kennen. Hij wenste me het allerbeste, ik moest de groeten doen aan de mensen van De Bezige Bij, over wie hij zeer tevreden was (dat deze uitgeverij uit het verzet is voorgekomen sprak hem, zelf oud-verzetsman, bijzonder aan). Het waren dus inderdaad de laatste weken, hoewel hij, zoals het heet, ‘toch nog onverwacht’ is overleden, op dinsdag 28 juli om vier uur ’s ochtends, drieënzeventig jaar oud.

Lees verder: Een held voor eigen rekening. Zbigniew Herbert (1924-1998)

Twee nawoorden bij Adam Zagajewski

‘Probeer de verminkte wereld te bezingen’

Op de doorgaans voor cartoons en satire gereserveerde achterpagina van The New Yorker stond in het eerste nummer na 11 september 2001 slechts één tekst: ‘Try to praise the mutilated world’, een gedicht van Adam Zagajewski, dat een jaar eerder in het Pools was gepubliceerd. Gevraagd, in een interview met Christianity Today, wat hem tot dit gedicht had bewogen, antwoordt Zagajewski dat het waarschijnlijk met zijn jeugd in het door de oorlog geteisterde Polen heeft te maken: hij groeide op te midden van de ruïnes. En hij geeft aan dat je dat gedicht als een soort poëtisch manifest kunt beschouwen.

Lees verder:

Nawoord bij Adam Zagajewski, Mystiek voor beginners, Meulenhoff, 2003.

Nawoord bij Adam Zagajewski, Wat zingt, is wat zwijgt, Nexus Instituut, 1998.

De terugkeer van Czesław Miłosz (Nexus, 2002)

In het voorwoord bij het eerste deel van zijn verzamelde poëzie, verschenen in 2001, schrijft Czesław Miłosz: ‘Ik denk dat de gezondheid van de poëzie het streven is om zoveel van de werkelijkheid te vangen, als maar mogelijk is.’ De vraag wát de werkelijkheid is, beantwoordt Miłosz principieel niet, want wat verschillende filosofen ook mogen beweren: de wereld bestaat. Het leven is geen droom. De materiële en sociale wereld bestaan, naast de innerlijke, naast bewustzijn en herinnering, de wereld van de mens naast de natuur, het heden naast het verleden, het wereldse domein naast het goddelijke, de geest naast et lichaam. Men dient de namen voor het bestaande te vinden.

Vandaar dat zijn gedichten altijd naar een werkelijkheid buiten de tekst verwijzen en nooit hermetisch zijn, opgesloten in zichzelf. Vandaar ook hun grote visualiteit en concreetheid. Miłosz heeft respect voor de wereld van de zichtbare dingen, omdat ze ‘de bewonderenswaardige eigenschap van het zijn, ofwel esse bezitten,’ zoals hij in het hierboven geciteerde voorwoord zegt, ‘een respect dat mij is ingeprent door mijn katholieke opvoeding.’ Zijn poëzie is in hoge mate mimesis, nabootsing, herhaling van de wereld.

Lees hier verder

10 maart 2016: Avond in de Fransche School Culemborg

zon

zon

Een bijzondere avond die in samenwerking met de Roos van Culemborg over een maand, op 10 maart 2016, in De Fransche School in Culemborg wordt gehouden. Op die dag herdenken we Gerard Rasch en zijn werk. De Poolse poëzie, de Bijbelvertaling, prachtige muziek en herinneringen aan Gerard staan op het programma. In de bijlage is het hele programma te vinden.

Wij hopen je te zien op 10 maart! Je aanwezigheid wordt ten zeerste op prijs gesteld. Laat weten of je kunt komen via deze link: bit.ly/10maart2016

Meer informatie:

Lees verder

Overleven in weerspannigheid, of Sarmaten, profeten en positivisten en hun contra’s Enige aspecten van de Poolse literatuurgeschiedenis

Lezing gehouden voor de Universiteit van Amsterdam, Geschiedenis, ter gelegenheid van een ‘Polen-reis’.

Een inleiding in de Poolse literatuur en de verbondenheid daarvan met de politieke en maatschappelijke context. Lees de tekst hier.

Lijst van besproken auteurs

Mikołaj Rej 1505-1569
Jan Kochanowski 1530-1584
Adam Mickiewicz 1798-1855
Juliusz Słowacki 1809-1849
Zygmunt Krasiński 1812-1859
Cyprian Kamil Norwid 1821-1883
Józef Ignacy Kraszewski 1812-1887
Eliza Orzeszkowa 1841-1910
Bolesław Prus 1847-1912
Henryk Sienkiewicz 1846-1916
Stefan Żeromski 1864-1925
Władysław Reymont 1867-1925
Stanisław Wyspiański 1869-1907
Stanisław Ignacy Witkiewicz 1885-1939
Bruno Schulz 1892-1942
Witold Gombrowicz 1904-1969
Czesław Miłosz 1911-[2004]
Tadeusz Różewicz 1921-[2014]
Tadeusz Borowski 1922-1950
Jerzy Andrzejewski 1909-1982
Zbigniew Herbert 1924-[1999]
Miron Białoszweski 1922-1982
Tadeusz Konwicki 1926-[2015]
Ryszard Kapuścinski 1932-[2007]
Christian Skrzyposzek 1944-[1999]

Nawoord bij Bruno Schulz, Verzameld werk, Meulenhoff, 1995

Bruno Schulz was de veertig reeds gepasseerd, toen hij schijnbaar bij toeval met de roman De kaneelwinkels zijn intrede in de Poolse literatuur deed. Hij veroverde er meteen een uitzonderlijke plaats: die van een rijp en volstrekt origineel auteur die, staand buiten alle actuele stromingen en komend uit een verre provincie, uit het niets, een geheel eigen wereld had geschapen, waar tijd en ruimte aan andere wetten gehoorzaamden, waar de materie voortdurend aan verandering onderhevig was, en waar begrippen als identiteit en individualiteit nog maar weinig betekenden.

Deze wereld omvat niet veel meer dan het huis en het provinciestadje van de verteller-auteur, zijn familie, in de eerste plaats zijn vader, en nog wat figuranten. Maar hoe afgezonderd en eigen ze ook is, ze bezit geen veilige grenzen en ligt volledig open voor alles wat haar omgeeft: de wisselende jaargetijden, het heelal met al zijn sterren, de nacht, de dag, licht, donker, storm, regen, hitte – de muren van zijn huis noch de grenzen van zijn lichaam bieden de mens enige bescherming. De geografie van deze ruimte is de geografie van een universum waar de grens tussen innerlijk en uiterlijk is opgeheven: het is de mythische, oermenselijke ruimte waarin de mens altijd verkeert, of hij nu waakt of slaapt. En hij is er alleen, van sociale interactie is nauwelijks sprake – het is een door eenzaamheid gegenereerd universum: ‘Eenzaamheid is de reagens die de werkelijkheid aan het gisten brengt en in een bezinksel van figuren en kleuren doet neerslaan.’ De mens is ontworteld, verlaten, bedreigd, weerloos.

Lees verder: Bruno Schulz (1892-1942) – Nawoord bij het Verzameld werk

Nawoord bij Czesław Miłosz, Het dal van de Issa, 1981

Op de vraag: ‘Ziet u verband tussen uw poëzie en uw romans?’ antwoordt Czesław Miłosz: ‘Mijn romans? Maar die zijn er niet! Die twee boeken fiction die ik geschreven heb kunnen toch geen romans worden genoemd?’ (Aleksander Fiut, Gesprekken met Czesław Miłosz, voorpublicatie in het Poolse tijdschrift Pismo, nr. 1, 1981). De twee boeken waarop Miłosz doelt zijn de politieke roman De verovering van de macht, die over de communistische machtsovername in Polen handelt, en Het dal van de Issa, beide in 1955 in Parijs uitgegeven. De eerstgenoemde roman, waarover hij de Prix Littéraire Européen kreeg, was in 1953 reeds in het Frans verschenen; het is een boek dat hij nu zeer laag aanslaat, het werd min of meer op bestelling geschreven. De tweede roman, vertelt hij in hetzelfde interview, is op het niveau van de feiten waarheidsgetrouw, autobiografisch, maar moet desalniettemin als fictie worden beschouwd: het materiaal is in een bij uitstek literaire vorm gegoten. Vanaf het begin is het duidelijk dat er hier een dichter aan het woord is die niet onder de dekmantel van de derde persoon de wereld van zijn kindertijd reconstrueert, maar eerder een wereld, met in het middelpunt een kind, schept. De jeugd van de hoofdpersoon, Tomasz Dilbin, komt trouwens slechts zeer gedeeltelijk overeen met de jeugd van de schrijver. Miłosz werd weliswaar daar geboren waar de romanhandeling is gesitueerd, maar bracht er slechts een klein deel van zijn bewuste leven door, de jaren 1918-1920, terwijl Tomasz zijn geboortegrond pas op bijna veertienjarige leeftijd voor het eerst verlaat.

Lees verder: Nawoord bij Czesław Miłosz, Het dal van de Issa, 1981

Tadeusz Konwicki, Maansopgangen en maansondergangen

Een aardig experiment: een schrijver gaat in januari aan zijn bureau zitten en begint te schrijven over alles wat zoal in hem opkomt, herinneringen, invallen en actuele gebeurtenissen, en eind december houdt hij op. Tadeusz Konwicki probeerde het voor het eerst in 1975, met als resultaat het boek Kalender en clepsydra, dat in 1976 furore maakte onder lezers. Het is één lange aaneenschakeling van anekdotes over collega’s, reisbelevenissen, impressies en humoristische beschouwingen over literatuur. Iedereen was verrast. Had Konwicki zijn epische ambities opgegeven? Was dit een plaagstoot naar de kritiek die steeds vaker begon te zeggen dat Konwicki zich herhaalde.

In 1981 wilde Konwicki het kunststukje van 1975 nog eens overdoen en gaf het de titel Maansopgangen en maansondergangen mee. Hij sloot het af op 13 december, de dag waarop de staat van beleg werd afgekondigd en er een eind kwam aan de legale activiteiten van Solidarność. Het schrijven gaat hem in 1981 beduidend minder vlot af dan in 1975 – hij klaagt er steen en been over – ook al hoeft hij dan niet aan de censuur te denken zoals zes jaar tevoren.

Lees verder: Nawoord bij Tadeusz Konwicki, Maansopgangen en maansondergangen