Een van Martinus Nijhoffs beroemdste gedichten vertelt hoe de dichter aan een sloot wil gaan vissen en dan op de bodem een kind ziet dat staat te schrijven. De woorden, op een lei genoteerd, zijn van de dichter zelf, voltooide poëzie. Maar wat het kind hem ook toont is een voorproef van zijn toekomstige werk. Nijhoffs gedicht eindigt met de regels:
En telkens als ik even
knikte dat ik het wist,
liet hij het water beven
en het werd uitgewist.
Een tekst, geabsorbeerd en meteen daarop tenietgedaan. Er is veel gefilosofeerd over de zin van deze scène bij onze dichter. De jury van de Martinus Nijhoff Prijs wil er enkel aan toevoegen dat zij zich goed kan voorstellen dat juist een auteur die ook vertaler was zijn parabel over de inspiratie met zo’n wending heeft laten eindigen. Zelfs de beste, de meest definitief ogende vertaling blijkt immers snel rijp voor de vergetelheid, soms al vrijwel onmiddellijk. De redenen kunnen verschillen. Onze informatie over het origineel is groter geworden; het taalgebruik van de vertaling doet versleten aan terwijl het origineel nog even eeuwig-fris klinkt als in het begin; het niveau van de individuele vertaler of van de vertalers in het algemeen is inmiddels zo veranderd dat het succesnummer van vroeger is gekelderd tot voorbeeld hoe het niet moet. (Binnen de jury is onlangs opgemerkt dat ons aller norm, Nijhoff, wellicht niet meer in aanmerking zou komen voor zijn eigen prijs.)
Gerard Rasch, de laureaat van dit jaar, heeft in 1972 en 1980 vertalingen gepubliceerd van proza van Bruno Schulz, die in de pers, ondanks reserve hier en daar, zijn geprezen. Verzameld werk van Schulz, uitgegeven in 1995, bestaat grotendeels uit deze eerder vertaalde bundels, maar nu in een versie, eveneens door Gerard Rasch, die zozeer afwijkt van zijn voorafgaande dat zij op veel plaatsen de kwalificatie verdient van nieuwe vertaling. De latere versie met de eerdere vergelijkend, schreef een criticus: ‘Wat voorheen al een genoegen was, is nu een feest geworden.’ Het feit dat Rasch de moeite heeft genomen om een zwaar vertaalkarwei waarmee iedereen – behalve, blijkbaar, hijzelf – redelijk was ingenomen binnen relatief korte tijd grondig te herzien, geeft de jury de zekerheid een vakman voor zich te hebben met ambitie en, vooral, met een wijs begrip van zijn métier.
Het belangrijkste dat Rasch’ latere Schulz-vertaling onderscheidt is de toegenomen durf. Schulz’ proza staat bekend als toonbeeld van een extreem persoonlijke en associatieve stijl, die soms doet denken aan Hollandse sensitivisten als Van Looy en Van Deyssel. Ook Schulz’ zinnen beantwoorden niet aan conventionele denkpatronen, maar aan de spontane opeenvolging van invallen en herinneringen met hun unieke zintuigelijkheid. De drijfkracht achter zijn alinea’s is een onbegrensde fantasie. Grammaticaal gebaseerd op het Pools, is de taal van dit intense proza zozeer Schulz’ eigen vinding dat de vertaler niet kan volstaan met transponeren, maar ons gangbare Nederlands telkens dient te herscheppen tot zoiets als ‘Schulztaal’. Terwijl Rasch in zijn versies van 1972 en 1980 nog merkbaar steun zocht bij traditionele wendingen en logica, gedraagt hij zich in Verzameld werk bijna even soeverein ten opzichte van het Nederlands als Schulz tegenover het Pools. Opmerkelijk is dat ook bij de vertaler het extremer afwijken van schoolse normen geleid heeft tot grotere leesbaarheid. Door manmoedig abracadabra te riskeren heeft Rasch uiteindelijk zijn weg gevonden tot een levend Schulziaans.
Als voorbeeld de volgende alinea uit een passage waar een boek wordt beschreven dat de verteller als kleuter zijn vader in handen heeft zien houden. Het blijft voor Schulz’ ik levenslang Het Boek, een transcendente openbaring die alle bestaande boeken inclusief de Bijbel overtreft. Wanneer hij er als schooljongen de verfomfaaide resten van terugvindt blijkt het een Oostenrijks tijdschrift te zijn geweest van vóór 1918. Ziehier de weergave van een geïllustreerde reclame voor zangvogels:
Weer slaan we een bladzijde om… Wat is dat? Valt hier een voorjaarsregen? Nee, dit is het getjilp van vogeltjes dat klaterend als ganzenhagel op de paraplu’s neerklettert, want hier worden echte kanaries uit de Harz aangeboden, kooien met goudvinken en spreeuwen, manden vol zangers en gevleugelde kletsmeiers. Spoelvormig en licht, als volgestopt met watten, in trillingen ophuppelend, rap bewegend als op gladde, piepende assen, kwetterend als koekoeksklokkoekoeken – waren ze de verzoeting van de eenzaamheid, vervingen voor vrijgezellen de warmte van de huiselijke haard, ontlokten zelfs aan de onverbiddelijkste harten de zaligheid van het moederschapsgevoel, zo kuikenachtig, zo ontroerend waren ze, en wanneer je de volgende bladzijde over ze heen sloeg, zongen ze je nog na met een vereend lokkend kwelen. (p. 128)
De akoestische kwaliteit van de vertaling, die het origineel naar de betekenis getrouw volgt, en de brille van Rasch’ Nederlands behoeven dunkt ons geen commentaar. Maar op één woord willen we toch ingaan. ‘Koekoeksklokkoekoeken’ luidde in Rasch’ versie van 1980: ‘koekoeken in een koekoeksklok’ – een letterlijke weergave van kukulki zegarów dat, nóg letterlijker, ‘koekoeken van klokken’ betekent. Een handicap voor vertalers uit het Pools en andere Slavische talen is altijd de noodzaak om expliciterende voorzetsels in te voegen waar de brontaal volstaat met een naamvalsvorm. Als compensatie voor als deze vans, voors en dergelijke kent het Nederlands alleen de typisch Germaanse mogelijkheid van meerdere woorden, samengevoegd tot één. Met zijn ‘koekoeksklokkoekoeken’ – een samenstelling met plusminus de lengte van een doorsnee woord in het Pools – heeft Rasch deze mogelijkheid geestig ad absurdum gevoerd en tegelijk een Schulziaans effect bereikt, dat Schulz zelf nooit had kunnen bewerkstelligen.
De jury, die zich niet competent acht om de kwaliteiten van een vertaling uit het Pools zelfstandig te beoordelen, heeft haar mening gevormd op basis van een reeks gedegen rapporten door deskundigen. Wij hebben gemerkt dat de meeste van deze rapporten treffend overeenstemmen in het signaleren bij Rasch van incidentele zwakheden, zelfs af en toe opvallende fouten, in de details van zijn vertaalwerk, gecombineerd met, anderzijds, smaak en meesterschap bij het weergeven van het origineel in zijn totaliteit. Een van de rapporteurs stelt in dit verband: ‘Helaas trekken dikwijls kleine gebreken gemakkelijker de aandacht dan grote verdiensten’. Voor zover vertalers van het hoogste niveau zijn te verdelen in vertaalvirtuozen en vertaalkunstenaars behoort Gerard Rasch zeker tot de laatstgenoemde categorie. Een virtuoos is in staat om willekeurig welke tekst te vertalen en zodra hij een fout maakt is het effect van zijn prestatie weg. Bij de ware artiest, die van nature selectief te werk gaat, geldt daarentegen vooral de persoonlijke inzet en is een oneffenheidje hier en daar haast onontbeerlijk voor zijn succes. De jury legt zich niet vast op een voorkeur voor virtuoze of artistieke vertalers. Wel verklaart zij met nadruk dat de verdiensten van Gerard Rasch haars inziens de toekenning van de Martinus Nijhoff Prijs ruimschoots rechtvaardigen.
Getuige een rapporteur uit Polen is het evident dat Rasch niet in den blinde boeken vertaalt, maar zich laat leiden door ‘voorkeuren’, door een ‘eigen artistieke smaak’. Het persoonlijke van Rasch’ selectie is daarbij, volgens dezelfde rapporteur, gebaseerd op ‘een diepe en intense verkenning van het letterkundig landschap van Polen. Hij aarzelt niet om hedendaagse, minder bekende auteurs te kiezen en schroomt ook niet om zich bezig te houden met coryfeeën als Schulz.’ Het gevolg hiervan is een grote vormende waarde van Rasch’ vertaalactiviteiten voor Nederland. In de woorden van de rapporteur: ‘Ik durf bijna te zeggen dat de onvermoeibare activiteiten en prestaties van Rasch de Nederlandse uitgevers tot de Poolse literatuur hebben “opgevoed”.’
Hoewel onze beslissing ten gunste van Gerard Rasch allereerst is gebaseerd op enthousiasme over zijn Nederlandse Schulz, willen wij bij onze motivering ook graag Rasch’ overige vertaalwerk vermelden, met name zijn inzet voor het oeuvre van drie eminente hedendaagse Poolse dichters: Cseslaw Milosz, Zbigniew Herbert en Wislawa Szymborska. Dat deze auteurs bij ons sinds lang bekend en geliefd zijn is voor een belangrijk deel te danken aan het feit dat Rasch ze doorgaans eerder dan anderen heeft ontdekt en met zijn voortreffelijke vertalingen geïntroduceerd. De jury heeft de indruk dat zijn fort, ook als hanteerder van het Nederlands, ligt bij de poëzie of, zoals in het geval van Schulz, bij poëtisch geaard proza.
Tot de positieve kenmerken van Rasch’ vertalerschap rekenen wij bovendien zij polyglotte instelling. Iemand die langdurig heeft gewoond in achtereenvolgens Friesland, Holland, Polen, Denemarken en, opnieuw, Nederland, heeft een voorsprong op collega’s die hun kennis moeten putten uit boeken. Het gebeurt relatief zelden dat vertalers van eigentijdse literatuur die voor een prijs in aanmerking komen, werken uit meer dan één brontaal. Rasch, die behalve uit het Pools ook met succes heeft vertaald uit het Deens en het Russisch, is in dit opzicht een boeiende uitzondering.
Vanzelfsprekend hopen wij niet dat de toekenning van onze prijs in het geheugen van Rasch en zijn lezers weer snel zal worden uitgewist, zoals de woorden op de lei in Nijhoffs gedicht. Wat wij beslist wel hopen is dat Gerard Rasch niet blijft stilstaan bij het bereikte en ons in de toekomst nog vaak met nieuwe, onvoorspelbare ontwikkelingen van zijn kunstenaarschap gaat verrassen.
Juryleden Martinus Nijhoff Prijs
T. Naaijkens (voorzitter), W. Kassies, R. Kurpershoek, I. van der Poel, K. Verheul en C. van der Voort.